Wraking advocaat tegen Rechter-commissaris in strafzaak Partrust toegewezen

Wraking tegen rechter-commissaris in Breda toegewezen in fraudezaak Partrust

De rechtbank Zeeland-West Brabant heeft op 7 november het verzoek tot wraking van de rechter-commissaris mr. J.L.A.J. Peters toegewezen in de zaak Partrust die in behandeling is bij mr. Sander Arts, advocaat bij Singel Advocaten Breda.

In deze langlopende fraudezaak, is een belangrijke getuige van de verdediging uiteindelijk toegewezen. Deze dient in het belang van de verdediging te worden gehoord. Ondanks een tijdig opgegeven verhindering, besluit de rechter-commissaris het horen door te zetten, wetende dat de verdediging hierbij niet aanwezig kan zijn. Ondanks aangeven dat de verdediging geen andere mogelijkheid ziet een wrakingsverzoek in te dienen, tenzij de rechten van de verdediging worden gewaarborgd, zet de rechter-commissaris zijn plannning door, waarna een wrakingsverzoek is ingediend door mr. Sander Arts, advocaat te Breda. Het verzoek wordt op alle aangevoerde gronden toegewezen.

De tekst van de beslissing van de Rechtbank van 7 november 2017 is hieronder (gedeeltelijk) vermeld:

 

2. Het verzoek 2.1. Het verzoek strekt tot wraking van mr. J.L.A.J. Peters, die als rechter-commissaris belast is met het gerechtelijk vooronderzoek in de tegen verzoekers dienende strafzaken met parketnummers <..> respectievelijk <..> De rechter-commissaris berust niet in het verzoek tot wraking.

<..>

6. De beoordeling

6.1. Ingevolge artikel 512 Sv kan een rechter die een strafzaak behandelt worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen lijden.

6.2. Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van een rechter neemt de rechtbank als uitgangspunt dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn. Dat wordt pas anders als zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een procespartij een vooringenomenheid koestert althans dat de bij die partij dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.

6.3. Het onderhavige wrakingsverzoek is ingediend naar aanleiding van de beslissing van de rechter-commissaris om een getuigenverhoor in <..> te laten plaatsvinden in een periode waarvan hij weet dat de raadslieden van verzoekers alsdan verhinderd zijn vanwege de behandeling van een internationale strafzaak. Het standpunt van verzoekers komt erop neer dat de rechter-commissaris in de aanloop naar die beslissing willens en wetens ervoor gekozen heeft om voorbij te gaan aan de bij hem bekende verhinderdata van de raadslieden van verzoekers. Bij verzoekers bestaat de indruk dat de rechter-commissaris de belangen van de verdediging niet serieus neemt, althans ondergeschikt heeft gemaakt aan zijn eigen belangen. Kort gezegd voedt de handelwijze van de rechter-commissaris omtrent de planning van de rogatoire commissie naar <..>  de bij verzoekers bestaande vrees voor vooringenomenheid van de rechter-commissaris.

6.4. De rechtbank moet beoordelen of de bij verzoekers bestaande vrees voor vooringenomenheid van de rechter-commissaris objectief gerechtvaardigd is. In dat kader constateert de rechtbank dat het wrakingsverzoek niet enkel is gebaseerd op het besluit van de rechter-commissaris om de rogatoire commissie doorgang te laten vinden in de periode van 13 tot en met 17 november 2017. In het verzoekschrift worden tevens acht gedragingen van de rechter-commissaris en/of zijn kabinet aangestipt die hebben plaatsgevonden in de aanloop naar de gewraakte beslissing van de rechter-commissaris. De rechtbank begrijpt daaruit dat verzoekers bedoelen dat al hun argumenten in samenhang met elkaar moeten worden bezien, in die zin dat de beslissing om de rogatoire commissie doorgang te laten vinden in de periode van 13 tot en met 17 november 201 7 moet worden opgevat als, vrij vertaald, ‘de druppel die de emmer doet overlopen’. Dat betekent dat de beoordeling van de rechtbank verder zal gaan dan de enkele vraag of de uiteindeljke beslissing van de rechter-commissaris in het licht van de omstandigheden dermate onbegrijpelijk is dat daardoor de schijn wordt gewekt dat zij door vooringenomenheid is ingegeven.

6.5. Kern van het geschil zijn de verhinderdata die de verdediging aan het kabinet rechter-commissaris heeft doorgegeven. Op 15 september 2017 heeft de raadsman van verzoeker <..>  gemeld dat hij verhinderd is gedurende drie weken in november in verband met een internationale strafzaak, gedurende een week in december vanwege een cursus in het buitenland, alsmede in de eerste twee weken van januari 2018 vanwege een rogatoire commissie. Op 19 september 201 7 heeft de raadsman de verhindering voor de maand november nader geconcretiseerd tot de periodes van 31 oktober tot en met 3 november 2017, van 7 november tot en met 10 november 201 7 en van 13 november tot en met 17 november 201 7, alle dagen van 9.30 tot 17.00 uur. In die weken zijn de raadslieden van beide verzoekers bezig in Den Haag met de behandeling van een internationale strafzaak. Niet is in geschil dat dit reële verhinderingen zijn. Ook is niet in geschil dat de verdediging het recht heeft om aanwezig te zijn bij een justitieel verhoor van een getuige, al dan niet in het buitenland, en om in dat kader vragen aan de getuige te stellen. De rechter-commissaris is ermee bekend dat deze getuige door de verdediging wordt aangemerkt als belangrijkste getuige â décharge.

6.6. In zijn e-mailbericht van 15 september 201 7, geciteerd in rechtsoverweging 3.5, eindigt de raadsman van verzoeker <..> met de conclusie dat het niet mogelijk is om de rogatoire commissie naar <..> te laten plaatsvinden vóór 15 januari 2018. Naar het oordeel van de rechtbank is het geenszins onbegrijpelijk dat, wanneer de verdediging vraagt om een uitstel van drie maanden waarvan slechts zes weken worden verantwoord niet een concrete reden van verhindering, de (griffier van de) rechter-commissaris reageert niet de mededeling dat met een lange verhindering van drie maanden geen rekening kan worden gehouden. Die mededeling wordt echter gevolgd door de opmerking dat de rechter-commissaris ‘wenst’ dat de rogatoire commissie nog in 2017 zal plaatsvinden, ‘gelet op zijn aanstaande vertrek per 1 januari 2018’ naar de rechtbank Rotterdam. Naar het oordeel van de rechtbank wordt met die vervolgzin een relatie gelegd tussen de wens van de rechter-commissaris om de rogatoire commissie nog in 2017 te lateti plaatsvinden (vanwege zijn aanstaande vertrek) en de voorafgaande mededeling dat met een verhindering van drie maanden geen rekening kan worden gehouden. Het is begrijpelijk dat daarmee bij verzoekers de indruk ontstaat dat de rechter-commissaris zijn eigen agenda wil laten prevaleren boven de bij hem bekende en reële verhinderingen van de verdediging en dat aldus bij verzoekers een vrees voor vooringenomenheid van de rechter-commissaris ontstaat. Daarmee staat echter nog geenszins vast dat de rechter-commissaris daadwerkelijk voorbij zal gaan aan de concrete verhinderdata van de verdediging.

6.7. Op 13 oktober 2017 volgt er bericht uit <..> na dat de getuige bereid is om een verklaring af te leggen en dat het verhoor kan plaatsvinden tot de derde week van oktober. Dat bericht, geciteerd in rechtsoverweging 3.9, eindigt met een uitnodiging aan de rechtercommissaris om een periode door te geven waarin hij in staat is naar <..>  te komen. Die uitnodiging wordt door de Iiaison officier herhaald in haar eerste mail van 17 oktober 2017, geciteerd in rechtsoverweging 3.10. In de laatste zin wordt gevraagd of er reeds zicht is op de periode waarin de rogatoire commissie naar <..> kan komen om uitvoering te geven aan het justitieel verhoor. Naar het oordeel van de rechtbank blijkt uit beide berichten dat de rechter-commissaris ruimte kreeg om een periode van uitvoering te kiezen althans om verhinderdata door te geven. De rechtbank constateert dat de rechter-commissaris feitelijk geen gebruik heeft gemaakt van die mogelijkheid. De reden voor die keuze wordt door de rechter-commissaris niet toegelicht. In plaats van alle bij hem bekende verhinderdata op te geven, heeft de rechter-commissaris zijn griffier telefonisch laten vragen naar de eerstvolgende mogelijkheid waarop de getuige zou kunnen worden gehoord. Ook de reden voor die handelwijze wordt door de rechtercommissaris niet toegelicht. Bij gebreke van enige motivering zijn beide keuzes van de rechter-commissaris naar het oordeel van de rechtbank onbegrijpelijk. In het licht van de eerder meegedeelde wens van de rechter-commissaris om de strafzaken vóór 1 januari 2018 af te ronden, kan de rechtbank begrijpen dat deze ongemotiveerde keuzes van de rechtercommissaris door verzoekers worden opgevat als het sturen van de strafzaken op zijn eigen planning en dat verzoekers vrezen dat de rechter-commissaris de belangen van de verdediging ondergeschikt zal maken aan zijn eigen belang om het getuigenverhoor te laten plaatsvinden voor zijn vertrek per 1 januari 2018. Dienaangaande merkt de rechter-commissaris ter zitting op dat zijn vertrek per 1 januari 2018 er niets mee te maken heeft en dat hij ook na die datum als rechter-commissaris in deze strafzaken kan optreden. Naar het oordeel van de rechtbank maakt deze stelling de genoemde keuzes nog onbegrjpeljker. Als de rechter-commissaris na 1 januari 2018 kan doorgaan met de afhandeling van deze zaken, dan valt niet in te zien waarom hij geen gebruik zou maken van de mogelijkheid om de bij hem bekende verhinderdata van de betrokken partijen door te geven aan de liaison officier, noch valt in te zien waarom hij het getuigenverhoor bij de eerstvolgende mogelijkheid zou willen laten plaatsvinden zonder rekening te houden met de bij hem bekende verhinderdata.

6.8. Op <..> oktober 2017 heeft de griffier van de rechter-commissaris de raadslieden op de hoogte gebracht van de mogelijkheid om de rogatoire commissie te laten plaatsvinden in de periode van 13 tot en met 17 november 2017. De raadsman van verzoeker <..> heeft in reactie daarop nogmaals laten weten dat hij en zijn collega verhinderd zijn in die periode en dat zij willen dat rekening wordt gehouden met de eerder doorgegeven verhinderdata. Naar het oordeel van de rechtbank had de rechter-commissaris op dit moment alsnog zijn keuzes kunnen motiveren, maar dat heeft hij kennelijk niet gedaan. Verder had de rechter commissaris toen de mogelijkheid om alsnog rekening te houden met de bij hem bekende verhinderdata van de raadslieden. Ook dat heeft hij niet gedaan. In plaats daarvan heeft hij het besluit genomen om het justitieel verhoor in <..> toch doorgang te laten vinden in de periode van 13 tot en met 17 november 201 7. Als reden geeft de rechter-commissaris thans op dat hij de actuele kans om deze getuige te horen niet voorbij wil laten gaan én er naar zijn mening drie opties zijn die elk voldoende tegemoet komen aan de belangen van de verdediging.

6.9. Naar het oordeel van de rechtbank is ook dit een onbegrijpeljke beslissing van de rechter-commissaris aangezien de bedoelde opties onvoldoende tegemoetkomen aan de gerechtvaardigde belangen van de verdediging. Het gerechtelijk vooronderzoek loopt al minstens zes jaren. Gedurende al die jaren hebben de officier van justitie en de rechter-commissaris het niet opportuun geacht om zich te laten vervangen of om de zaak over te dragen aan een collega. De rechter-commissaris neemt deze zaken na 1 januari 2018 zelfs mee naar zijn nieuwe werkorngeving. Naar het oordeel van de rechtbank is het dan niet redelijk om van de raadslieden te verlangen dat zij zich in dit stadium van het onderzoek wel laten vervangen door een waarnemer. Overigens heeft de raadsman van verzoeker <..> reeds in zijn e-mailbericht van 19 september 2017, geciteerd in rechtsoverweging 3.8, aangekondigd en toegelicht dat hij zich in november 2017 niet kan laten vervangen door zijn enige kantoorgenoot. Die toelichting wordt inhoudelijk niet bestreden. Ook een vragenlijst is geen optie. Het is geenszins ongebruikelijk dat de verdediging een vragenlijst meegeeft aan de rechter-commissaris. Maar in dit geval gaat het om een getuige die door de verdediging van cruciaal belang wordt geacht. Het ligt in de lijn der verwachting dat de raadslieden hun verdediging in belangrijke mate willen funderen op informatie die deze getuige naar hun mening zou kunnen verstrekken. In feite willen de raadslieden regie kunnen voeren op het verhoor van deze getuige en het maximum aan ontlastende informatie naar boven krijgen. Een lijst met vooraf bedachte vragen geeft daar onvoldoende houvast voor. Die regie zou wel kunnen worden gevoerd bij een rechtstreekse videoverbinding, maar tussen partijen is niet in geschil dat de internetverbinding met <..> van slechte kwaliteit is. Het bijwonen van het verhoor via een internetverbinding lijkt technisch dus op z’n minst heel moeilijk, zo niet onhaalbaar te worden. Daar komt bij dat beide raadslieden gedurende drie weken in november in beslag worden genomen door een veelomvattende mensenrechtenzaak in Den Haag. In redelijkheid kan van hen niet worden gevergd om zich tijdens zo’n megazaak vrij te maken voor het verhoor van de voor hen belangrijkste getuige in een andere omvangrijke strafzaak, welk verhoor bovendien ook enige voorbereiding behoeft. Tot slot hebben de raadslieden te kennen gegeven dat zij de mogelijkheid open willen houden om de getuige ter plekke te confronteren met concrete bescheiden. Bij een videoverbinding gaat dat bezwaarlijk.

6.10. Nadat het onderhavige wrakingsverzoek is ingediend heeft de rechter-commissaris alsnog nader laten onderzoeken of het mogelijk is om een technisch betrouwbare videoverbinding met <..>  tot stand te brengen. De rechter-commissaris stelt dat hij daarin is geslaagd. Hij stelt dat het mogelijk is om een videoverbinding van goede kwaliteit tot stand te brengen tussen het <..> Hotel in <..> en het <..> Hotel in Den Haag. Verder stelt de rechter-commissaris dat het verhoor met de getuige in <..> waarschijnlijk niet langer dan anderhalf uur zal duren. De rechtbank merkt op dat de rechter-commissaris niet toe licht waarop hij die verwachting baseert. Die verwachting spoort bovendien niet met het belang dat verzoekers hechten aan deze getuige en met de hoeveelheid feitelijke kennis die deze getuige volgens verzoekers zou bezitten. Daar komt bij dat, zoals hiervoor al overwogen, het niet redelijk is om van de raadslieden te verwachten dat zij zich tijdens de behandeling van een megazaak vrijmaken voor een voor hen cruciaal getuigenverhoor in een andere omvangrijke en langlopende strafzaak.

6.11 . Resumerend is de rechtbank van oordeel dat, in het licht van de omstandigheden van het onderhavige geval, het onbegrijpelijk is dat de rechter—commissaris niet de hij hem bekende verhinderdata van de raadslieden heeft doorgegeven aan de liaison officier terwijl hem daartoe wel de gelegenheid werd geboden. Verder acht de rechtbank het onbegrijpelijk dat de rechter-commissaris ervoor gekozen heeft om bij de liaison officier te informeren naar de eerstvolgende mogelijkheid voor de getuige om het verhoor te laten plaatsvinden. wetende dat de raadslieden op korte termijn een aantal reële verhinderingen hebben. Tot slot acht de rechtbank het onbegrijpelijk dat de rechter-commissaris vervolgens ervoor gekozen heeft om het justitieel verhoor in <..> toch doorgang te laten vinden in de door de liaison officier voorgestelde periode van 13 november tot en met 17 november 2017 terwijl de door hem geboden alternatieve opties onvoldoende recht doen aan de bij hem bekende belangen van cle verdediging. Deze keuzes van de rechter-commissaris worden nog onbegrijpeljker indien de rechter—commissaris stelt dat zijn aanstaande vertrek naar een andere rechtbank daarbij geen enkele rol heeft gespeeld.

6.12. De rechtbank kan begrijpen dat deze drie keuzes van de rechter-commissaris. zowel op zich als bezien in onderlinge samenhang. onder de genoemde omstandigheden door verzoekers worden opgevat als het sturen van hun strafzaken op zijn eigen planning met voorbijgaan aan de bij hem bekende belangen en verhinderingen van de verdediging. Deze handelwijze van de rechter-commissaris geeft voeding aan de op 15 september 2017 door een mededeling van de griffier gewekte vrees dat de rechter-commissaris vanwege zijn aanstaande vertrek de belangen van de verdediging ondergeschikt zal maken aan zijn eigen belangen.

13. Uit voorgaande overwegingen volgt dat de rechtbank cle hij verzoekers gerezen vrees voor vooringenomenheid van de rechter-commissaris objectief gerechtvaardigd acht. Het wrakingsverzoek zal daarom worden toegewezen.

De beslissing De rechtbank: wijst het verzoek tot wraking toe. Deze beslissing is gegeven op 7 november 2017 door mrs. Th. Peters. B.F.T. de Roos en E.A.M. Raaijmaakers-Rottier, in aanwezigheid van mr. M.A.M. de Baar, griffier. en in het openbaar uitgesproken.

Bekijk meer van

Contact met advocaat

Een ervaren strafrechtadvocaat neemt gratis & zonder verplichtingen contact op